Eerste avond: de Schrift eist geen onderdompeling

Eerste avond: de Schrift eist geen onderdompeling

De volmacht voor de manier van dopen, onderdompelen of besprengen, moet in de Bijbel te vinden zijn — Onderdompeling is ongeldig en onschriftuurlijk — Presbyterianen onderdompelen niet, maar zijn toch wel consequent in het niet overdopen van hen die ondergedompeld zijn — Concessies van Presbyterianen dat onderdompelen toegestaan is, tellen voor niets; slechts de Bijbel is de autoriteit en volmacht voor ons handelen — Griekse woordenboeken zijn nuttig, maar niet bepalend: de Schrift is haar eigen uitlegger.

Op maandagavond, na een vroeg maal, haastten Willem en Dora zich naar de pastorie. Dora was liever thuis gebleven, maar na een ernstig gemeende uitnodiging van haar man waren ze beiden gegaan.

Ze vonden dominee C. gereed om hen te ontvangen. Na wederzijdse begroeting zei Willem, ongeduldig voor de discussie:

“Zoals beloofd ben ik gekomen om een gesprek te hebben over de doop. En ik vertel het u maar eerlijk, ik ben zo volledig overtuigd dat onderdompelen de enige juiste manier van dopen is, dat ik niet geloof dat u me kunt overtuigen dat uw wijze voldoet aan de eisen van de opdracht van de Zaligmaker. Maar omdat ik me zo graag met uw kerk wil verenigen, zodat ik met mijn vrouw kan zijn, en omdat u zo uitdrukkelijk weigert me onder te dompelen, dacht ik dat ik om een gesprek zou vragen, om te zien of u iets nieuws naar voren zou brengen over deze zo betwiste vraag. Maar eerst, mag ik u vragen waarom u weigert me onder te dompelen?”

Dominee: “Ik ben blij dat je bent gekomen. Een open gesprek over dit onderwerp kan geen kwaad, zelfs als ik, zoals je waarschijnlijk denkt, zou falen je te overtuigen dat we een volmacht hebben van het Woord van God voor onze wijze van het bedienen van de doop. Ik beantwoord graag wat je zo op de man af hebt gevraagd, in het bijzonder omdat sommigen schijnen te denken dat we niet zo consistent zijn als we kunnen zijn in onze dooppraktijk. Ik ben blij dat je veronderstelt dat, toen ik weigerde je te dopen, ik een reden had voor zo'n weigering. Ik heb een reden, en wil die graag geven. Het is omdat ik niet geloof dat de Schrift onderdompeling als wijze van dopen toestaat.”

W: “Dat begrijp ik niet. Ik dacht dat u meende dat onderdompelen niet noodzakelijk was maar toch wel Schriftuurlijk.”

Ds: “Als dat mijn opvatting was, dan had ik bijzonder graag aan je verzoek voldaan. Ik weigerde omdat, zoals ik zei, ik niet geloof dat onderdompeling een Schriftuurlijke wijze van het bedienen van de doop is. Het faalt op essentiële punten om te voldoen aan de eisen van dopen, zoals ingesteld en voorgeschreven door Christus.”

W: “Wel, dat is zeker iets nieuws. Afgelopen zondag hoorde ik dominee R. een, dacht ik, sterk argument geven voor onderdompeling, namelijk dat alle denominaties het als geldig erkennen. Maar hoe verzoent u uw theorie met uw praktijk? U bood aan me aan te nemen na onderdompeling, en suggereerde dat ik dominee R. moest vragen me onder te dompelen, en dan tot u komen met een bewijs van lidmaatschap, waarmee u me zou willen aannemen.”

Ds: “Zeker, het is onze gewoonte om iedereen van een Christelijke kerk die het lidmaatschap aanvraagt te ontvangen, op basis van onderdompeling, als hij geheel overtuigd is dat hij door deze wijze gedoopt is.”

W: “Wel, dat lijkt me onverenigbaar. Geldig, maar onschriftuurlijk; niet Schriftuurlijk, toch geldig. Als u er in slaagt deze tegenstrijdigheden te verzoenen tot mijn tevredenheid, dan denk ik dat het mogelijk is dat u me zou kunnen dwingen om mijn opvattingen over de wijze van de doop aan te passen.”

W: “Wat ik bedoel is dat u duidelijk maakt dat dit overeenkomt met de vereisten van het evangelie en de bevelen van Christus.”

Ds: “Juist. Maar misschien begrijpen we elkaar beter als we eerst nagaan wat geldig betekent in een ander verband. Mag ik je vragen, wat vind jij de Schriftuurlijke wijze van het bedienen en vieren van het avondmaal?”

W: “Ik geloof dat de wijze zoals gehandhaafd in uw kerk overeenkomt met Christus instelling.”

Ds: “Namelijk dat het Schriftuurlijk is?”

W: “Ja dominee, ik geloof dat dit zo is.”

Ds: “Als wij de instelling door Christus en de viering door zijn apostelen nagaan, is het waarschijnlijk dat zij knielden toen zij brood en wijn tot zich namen?”

W: “Nee meneer. Dit deden ze zeker niet; en ik moet toegeven dat ik deze wijze van het vieren van de inzetting altijd beschouwd heb als een te betwijfelen vrijmoedigheid, en als iets waarvoor geen volmacht is te vinden in Gods Woord.”

Ds: “Als onschriftuurlijk?”

W: “Ja dominee, als onschriftuurlijk.”

Ds: “En denk je dat hierdoor het karakter van des Heeren avondmaal te niet gedaan wordt, en daarom niet als zodanig beschouwd mag worden door hen die het hierin met jou eens zijn?”

W: “Wel, nee; niet precies dat; maar men verlaat de eenvoud van de inzetting zoals ingesteld door Christus, en er is hiervoor geen volmacht in de Schriften.”

Ds: “Ik denk dat ik je begrijp. Hoewel het onschriftuurlijk is, kan het toch geldig zijn.”

W: “Ik geef dit toe. Door het geven en ontvangen van brood en wijn behoudt het de essentiële zaken van het avondmaal.”

Ds: “Juist; en zo behouden onderdompelaars, bij het gebruiken van water in het dopen, de essentiële zaak, maar ze hebben geen Schriftuurlijke volmacht in de wijze waaróp ze dopen. Toch maakt dit niet noodzakelijk hun doop ongeldig. Maar ook al beschouw ik dit als geldig, het zou zondig zijn als ik met opzet doe dat waarvan ik overtuigd ben dat het onschriftuurlijk is.”

W: “Ik moet toestemmen dat uw argument afdoende schijnt; maar heeft u nog meer passende illustraties?”

Ds: “Net zo veel als je wilt, slechts beperkt door het aantal uiterlijkheden in de eredienst. In uiterlijkheden kijkt God naar het hart, en beschouwt de geest waarmee de dienst wordt verricht. Laat me je vragen wat je beschouwt als de Schriftuurlijke Sabbat?”

W: “Zondag, zoals men overal toegeeft.”

Ds: “Zou het juist of Schriftuurlijk zijn als jij of de kerk dit zou veranderen in een andere dag, zonder een Goddelijke volmacht?”

W: “Dit zou in geen geval toegestaan zijn.”

Ds: “Laten we veronderstellen, en dit is niet onaannemelijk, dat een vrome man of gezin de dag van de week zou vergeten. Hij is een boer in een dunbevolkt gebied. De zondag komt en ze zijn allen bezig met hun dagelijkse arbeid. Volgens hun rekening is maandag de Sabbat, en wordt als zodanig gehouden. Het is denkbaar dat zulk een stand van zaken voor vele weken kan doorgaan. In zijn onwetendheid heeft hij echter de Goddelijk ingestelde dag van rust veranderd. Het is, als allen zullen toegeven, onschriftuurlijk om de Maandag te nemen in plaats van de dag ingezet door Christus; maar zou toch zijn houden van de maandag, gegeven de omstandigheden, niet tegemoet komen aan alle eisen van het evangelie?”

W: “Het is me zeer duidelijk. U hebt verenigd wat ik dacht onverenigbaar te zijn. Ik begrijp nu beter wat de Zaligmaker bedoelde toen Hij zei: “God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid.” Ik zie dat in louter uiterlijke zaken God de bedoeling zal aanzien en de geest waarmee de plicht wordt verricht.”

Ds: “Een andere situatie, analoog aan onze ontvangst vanuit Evangelische kerken van hen die ondergedompeld zijn, is waar onregelmatigheden hebben plaatst gevonden bij het bevestigen in het ambt. Wij geloven dat ouderlingen bevestigd moeten worden ‘met oplegging der handen.’ [1 Timotheüs 4:14] Om hen af te zonderen voor hun werk zonder deze formaliteit zou onschriftuurlijk zijn. Maar veronderstel dat, door onachtzaamheid (dit is voorgekomen), de oplegging van de handen zou nagelaten zijn, en de ouderling, aldus bevestigd, zou hierna zijn taak aanvatten. Als, enige tijd later, de aandacht zou worden bepaald bij deze omissie —de onregelmatigheid— zou de ordening dan ongeldig moeten worden verklaard en al zijn daden in deze capaciteit verricht ongedaan moeten worden gemaakt?”

W: “Nee, zeker niet. De zaak is analoog. Ik zie hoe u gerechtvaardigd bent in het ontvangen van hen die ondergedompeld zijn, en toch weigert om de plechtigheid te bedienen met onderdompeling, net zo als u, zoals juist is, als geldig een ordening aanvaard die onschriftuurlijk is in vorm, zoals u hebt aangeven, terwijl het toch kwaad zou zijn als u bewust uw medewerking zou verlenen aan een ordening op die wijze.”

Ds: “Dus zie je hoe ik iemand die is ondergedompeld, mag ontvangen, maar het zou onjuist zijn als ik hem onderdompelde.”

W: “Ik zie het. Maar ik kan mijn verbazing niet onder woorden brengen, nu ik snap dat u onderdompeling beschouwt als een onschriftuurlijke manier van dopen. Er zijn er niet veel, die het met u eens zijn in deze extreme opvatting.”

Ds: “Onderdompelaars zijn heel druk om die indruk te wekken, maar dat klopt absoluut niet. De dominees van ons kerkgenootschap zijn het met me eens. Sommigen, die menen dat dit slechts een uiterlijk iets is, zijn hier zo verheven onverschillig over, dat nauwelijks gezegd kan worden dat ze een mening hierover hebben; en dezulken kunnen soms concessies doen, die onze tegenstanders erg vlot opmerken en tot hun voordeel gebruiken. Ik heb sommigen gekend die zo onverschillig over deze vraag waren die, hoewel ze zonder aarzeling zouden verklaren dat onderdompeling onschriftuurlijk is als wijze van dopen, toch, op verzoek, de plechtigheid op deze wijze zouden bedienen. In antwoord op een verzoekschrift heeft de classis van Lafayette (in de staat Illinois, ten zuiden van Chicago) unaniem verklaart dat ‘het ongepast en onjuist is voor een Presbyteriaanse dominee om de plechtigheid van het dopen te verrichten met onderdompeling.’ ”

W: “Deze feiten zijn nieuw voor me. Maar hebt u zich niet vergist in het aantal van hen die zulke concessies maken? Ik heb vele preken over dit onderwerp gehoord bij onderdompelaars, en met hun citaten en aanhalingen slaagden ze er in de indruk bij mij te wekken dat alle kinderdopers het eens zijn met concessies, zodat het leek alsof verdere discussie over deze vraag niet nodig is.”

Ds: “Die concessies vormen de ruggengraat van hun boeken en predikaties over dit onderwerp. Enige jaren geleden nam ik de moeite om een Doperse predikant te horen, die had voorgesteld om dit onderwerp te behandelen vanuit een louter Bijbels perspectief. Ik was nieuwsgierig om te weten wat een man kon zeggen ten gunste van onderdompeling, in drie predikaties van elk een uur, en die zichzelf zou beperken tot de Bijbel, en de Griekse woordenboeken en concessies van kinderdopers zou laten liggen.
Een waardige Doperse dominee introduceerde de diensten met een ernstig gebed, waarvan de inhoud in het kort was God te danken voor Zijn Woord, de klaarheid van haar openbaringen, en haar genoegzaamheid in alle dingen. Ik was verguld met het gebed, ik beschouwde het als een voorafspraak tot een Bijbelse discussie, en dacht dat mijn lang gehouden verlangen om zulk een discussie te horen, nu vervuld zou worden.
Er werd een gezang gezongen, en de dominee, met slechts een open Bijbel voor zich, begon zijn taak. Voor ongeveer vijftien minuten werd ik bekoord door een welsprekende eulogie over de Bijbel. Het was in de geest van het voorafgaande gebed. Het massieve boek, met geopende pagina's, werd omhoog gehouden, en ‘hier,’ zei de spreker, ‘niet in confessies en geloofsbelijdenissen, maar hier, in het Woord van God, gaan we kijken om de geest van de Heere te vinden. Tot DE WET en tot de GETUIGENIS! zo zij niet spreken naar dit woord, HET ZAL ZIJN, DAT ZIJ GEEN DAGERAAD ZULLEN HEBBEN (Engels: het is, omdat zij geen licht hebben) [Jesaja 8:20].
Wat zou men meer kunnen verlangen? Een Bijbelse discussie over dopen! Wat ik zo had verlangd te horen.
Als het geluid van de stem van de predikant (na het geven van dit citaat) verstomde, sloot hij, met de grootste eerbied, voorzichtig het heilig boek, en met zoveel waardigheid als de zaak het toeliet, verplaatste hij langzaam de bron van licht naar uiterst links, één stap nemend zodat hij ver genoeg kon komen. De beweging was onverklaarbaar. Maar in minder tijd dan vereist om dit te vertellen, was de spreker bijna geheel verborgen achter boeken, klein en groot, die hij opstapelde voor hem, en ter rechter en ter linkerzijde.
En nu de Bijbelse discussie! Twee uur lang werden we verhaald op een geleerde dissertatie —door iemand die niets wist van het Grieks— over de betekenis van ‘baptidzo’. Griekse woordenboeken en commentaren van kinderdopers waren zijn enige getuigen. De Bijbel werd geheel veronachtzaamd. Het werd niet eens genoemd. Geen enkel vers werd aangehaald.
Als het slechts een product van mensenhanden was geweest, kon ik slechts meelij hebben met zulk 'n behandeling. Gewijd boek, zo hoog geheven om zo laag te vallen.
Mijn teleurstelling was groot, maar ik ging toch de tweede en derde redevoering beluisteren, ‘et ab uno, disce omnes.’ [één is genoeg, om ze allemaal te kennen] De discussie van het onderwerp besloeg in totaal meer dan vijf uur, en slechts aan het einde, en dat voor slechts vijftien minuten, ontving de Bijbel enige aandacht, en al dat werd gedaan was het citeren van enige bekende plaatsen, veronderstellend dat zij onderdompelen bevestigden, maar een poging tot bewijs werd niet gemaakt.”

W: “In alle boeken die ik gelezen heb over het onderwerp, en in alle discussies waarnaar ik heb geluisterd, heb ik gemerkt dat dit hun methode is, en volgens mij juist. Het diende om me in mijn opvattingen te bevestigen. Met zulke concessies, en de heldere uitspraken in de Bijbel ben ik de vraag als onaanvechtbaar gaan beschouwen. Ik kan mijn verbazing niet uiten dat u schijnt te zeggen dat een kinderdoper zou trachten om zijn opvattingen te verdedigen, slechts uitgaande van de Bijbel! Mag ik de conclusie trekken dat iemand zulk een taak zou ondernemen?”

Ds: “Denk je dat enige andere methode toegestaan en afdoende is?”

W: “Zeer zeker is deze methode de beste; maar ik zie geen bezwaar tegen andere middelen, in het bijzonder de ad hominem [op de man] argumenten waaraan u refereerde.”

Ds: “Ik denk dat je deze argumenten correct karakteriseert als ad hominem. Maar laat me je vragen of zulke argumenten, gebaseerd op de concessies van sommigen, iets bewijzen, of kunnen vaststellen of iets waar is?”

W: “Wel, nee. Maar ze stoppen de mond van de tegenstanders die ze gebruiken.”

Ds: “Juist; maar zouden zulke discussies niet, als hoofddoel, het bewijzen van de waarheid moeten hebben, en niet het zwijgen opleggen van een tegenstander die wellicht al lang geleden is overleden?”

W: “Inderdaad; maar zulke argumenten zijn net zo geldig tegen hen die hun geschriften in ere houden.”

Ds: “Maar onze ontvangst van hun geschriften in het algemeen houdt niet in dat we hun concessies accepteren. Waarom dan worden zulke concessies ons voor de voeten geworpen? Ze mogen hen die al overtuigd zijn, bevredigen, en een indruk maken op zij die niet zelfstandig denken, maar zijn waardeloos als middel om de waarheid aan het licht te brengen.”

W: “Er zit wel iets in, in wat u zegt, maar ik veronderstel dat zij van mening zijn dat de Bijbel zo helder is over dit onderwerp, dat dit hun aandacht niet lang vasthoudt. En dit zijn dan zoveel extra argumenten.”

Ds: “Ik zal nu de vraag beantwoorden die je een tijd geleden stelde, namelijk, of je juist was om te veronderstellen, uit wat ik zei, dat iemand die mijn opvatting over dit onderwerp deelt, zou ondernemen om dit geheel en alleen vanuit de Bijbel te behandelen?”

W: “Ja dominee, alstublieft, ik ben benieuwd om uw antwoord op deze vraag te horen.”

Ds: “Mijn antwoord is JA, met nadruk. Zoals al aangehaald: “tot de wet en tot de getuigenis! zo zij niet spreken naar dit woord, het zal zijn, dat zij geen dageraad zullen hebben.” [Jesaja 8:20]”

W: “Ik ben van hetzelfde gevoelen als wat u zei, toen u de moeite nam om een Bijbelse discussie over dit onderwerp te gaan horen. Het zal me een genoegen wezen om iemand te horen die zich tot de Bijbel beperkt en poogt om de argumenten ten gunste van onderdompeling te bespreken en te weerspreken, en aan te tonen een ‘Zo zegt de HEERE’ ten gunste van het sprenkelen.”

Ds: “En ik kan je verzekeren dat het me veel vreugde zal geven om hieraan te voldoen. Maar ik denk dat het beter is om verdere overweging van dit onderwerp uit te stellen, tot de tijd dat het je weer schikt om ons op te zoeken.”

W: “Ik hoop dat u me toestaat dit snel weer te mogen doen, omdat ik niet duidelijk genoeg kan maken hoe nieuwsgierig ik ben geworden door wat u heeft gezegd, of liever, over wat u heeft voorgesteld te gaan zeggen. en dominee, als u me toe staat, en ik zeg dit alleen omdat ik nieuwsgierig ben, niet omdat ik onbeleefd wil wezen; maar het komt me voor alsof u de Jordaan wilt opdrogen, als u onderdompelen bestrijdt en besprenkelen wilt bevestigen, en dat op grond van de Bijbel!”

Ds: “Ik begrijp waarom je je zo uit, en ik maak er ook geen bezwaar tegen. Maar sta me toe een onjuiste indruk te corrigeren . Ik stel niet voor om de Jordaan op te drogen, maar in plaats van zo'n wonder hoop ik aan te tonen hoe Gods volk gedoopt kan worden op droog land, zoals de Israëlieten waren in het doorgaan van de Schelfzee. Als het je schikt, mag je donderdagavond terugkomen. En ik wil je toezeggen dat ik je nieuwsgierigheid zal trachten te bevredigen.”