Vijfde avond: voorbeelden van dopen in de Schrift

Vijfde avond: voorbeelden van dopen in de Schrift

De doop van Jezus door Johannes de Doper — De betekenis van ‘want aldus betaamt Mij alle gerechtigheid te vervullen— — De doop van de drieduizend op één middag — De wijze van dopen van Johannes de Doper.

W: “Ik heb de moeite genomen om de verslagen te lezen van de bediening van diverse gevallen, en ik denk dat ze net zo helder en definitief zijn als ik nu een verslag van onderdompeling zou geven zoals bij een van onze doopdiensten wordt gepraktiseerd. Uw tijd zal verloren gaan met te pogen om mij van het tegenovergestelde te overtuigen. Als woorden te vertrouwen zijn, kan ik niet nalaten te denken, dan moeten we geloven dat Jezus werd ondergedompeld door Johannes de Doper in de Jordaan; en de kamerling werd ondergedompeld door Filippus.”

Dominee: “En dat zijn alle voorbeelden of gevallen van de bediening van de doop die het Nieuwe Testament vermeldt?”

W: “Dat zijn de gevallen die ik onderzocht heb, en dat zijn er genoeg.”

Ds: “Voordat we beginnen met het behandelen van de gevallen waar de doop bediend wordt, laten we eerst een duidelijke afspraak maken over de methode van onderzoek.”

W: “Wilt u alstublieft uitleggen wat u bedoelt?”

Ds: “Ik bedoel dat we nu deze gevallen willen onderzoeken om te zien wat voor licht ze werpen over de vraag van de manier van dopen.”

W: “Dat had ik ook begrepen.”

Ds: “Het bewijs wat we zodoende verzamelen, wordt genoemd het waarschijnlijke of het indirecte bewijs. Door de vastgelegde gevallen op deze manier te onderzoeken, zal het nodig zijn om elk ander soort van bewijs buiten te sluiten. Ik bedoel dat het voor ons beiden noodzakelijk zal zijn om in onze argumentatie te erkennen dat het bewijs van de betekenis van een woord en de betekenis van de plechtigheid aan beide zijden gelijk is. In andere woorden, we moeten veronderstellen dat we geen enkel bewijs hebben aangaande de manier waarop, behalve dat wat afgeleid kan worden uit de per geval vermelde omstandigheden en feiten.”

W: “Inderdaad is dat de enig eerlijke manier om zo'n onderzoek te ondernemen.”

Ds: “Dan zijn we klaar om te beginnen. Het was mijn bedoeling om het onderwerp iets anders te introduceren; maar omdat je zo vol bent van de gevallen die je noemde, zal het misschien goed zijn deze meteen maar te overwegen.”

Ds: “Alstublieft, en als het geen verschil maakt, zou ik graag hebben dat u begint met de onderdompeling van Jezus in de Jordaan door Johannes.”

Ds: “Het is wellicht beter te zeggen de doop van Jezus in de Jordaan.”

W: “Zoals u wilt, voor mij is dit hetzelfde.”

Ds: “Mag ik je vragen waarom Johannes doopte, en wat de natuur of doel van zijn doop was?”

W: “Johannes doopte omdat God hem gezonden had om te dopen, zoals Johannes zelf zegt. Wat betreft het doel van zijn doop, zei hij: ‘Ik doop u met water tot bekering.’ [Mattheüs 3:11]”

Ds: “En wat wordt er bedoeld met ‘tot bekering’?”

W: “Ik veronderstel dat de betekenis is dat de doop toont dat zij zondig waren, afwassing nodig hadden, en zich zouden bekeren van hun zonden.”

Ds: “En hoe zit dat nu met Jezus?”

W: “in Zijn geval was dat uiteraard anders. Hij zelf zegt ons waarom Hij gedoopt werd, en het doel daarvan: ‘want aldus betaamt ons alle gerechtigheid te vervullen.’ [Mattheüs 3:15]”

Ds: “En wat bedoelt hij met ‘gerechtigheid’.”

W: “Ik denk dat ik in staat ben die vraag te beantwoorden, omdat ik juist de eerste vijf hoofdstukken van Romeinen heb bestudeerd, waar het woord vaak voorkomt. Dora en ik waren hierin zeer geïnteresseerd. Ik had de gelegenheid dit woord in het bijzonder te bestuderen. Het is een rechtskundig begrip, en onderscheiden van heiligheid, omdat het laatste te maken heeft met innerlijke reinheid, en het eerste refereert naar onze relatie met de wet, doen wat de wet zegt.”

Ds: “Ik bewonder je uitlegkunde. Ik zie niet hoe je antwoord verbeterd kan worden. Het schijnt dan dat er een wet was die het noodzakelijk maakte dat Christus gedoopt werd.”

W: “Dat schijnt zo te zijn, gegeven wat er hier gezegd wordt; maar ik heb dit nooit in detail bestudeerd, en ik ben niet erg vertrouwd met het Oude Testament.”

Ds: “De doop van Jezus is interessant en belangrijk om andere redenen, verschillend van die welke wij nu bestuderen. Omdat sommige van deze feiten noodzakelijk zijn om dit goed te verstaan zal ik ze opnoemen: Jezus is, met nadruk, onze Grote Hogepriester. Hij is de enige werkelijke priester die ooit in deze wereld was. Aärons priesterschap was een type van het Zijne, zo dat Aäron en zijn nakomelingen typische priesters genoemd mogen worden, en Christus de wérkelijke priester. In het priesterschap van Aäron behoorden allen tot de stam van Levi, en waren nakomelingen van Aäron. Maar Jezus behoorde tot een andere stam, ‘Want Hij', zegt Paulus, ‘op Wien deze dingen gezegd worden, behoort tot een anderen stam, van welken niemand zich tot het altaar begeven heeft. Want het is openbaar, dat onze Heere uit Juda gesproten is; op welken stam Mozes niets gesproken heeft van het priesterschap,’ Hebreeën 7:13-14. In vers twaalf zegt hij, ‘Hebreeën 7:12.’ Nu, toen het priesterschap van Aäron eerst ingesteld werd, werd de stam waartoe het behoorde, op formele wijze, gewijd, apartgezet tot deze hoge roeping. Of, in de navolgende eeuwen, íedere priester zodanig apart werd gezet, wanneer hij het priesterlijk ambt op zich nam, lijkt niet zo te zijn. Maar toen zo'n grote verandering optrad als waarvan Paulus spreekt, een verandering van een andere stam waarvan Mozes niets gesproken heeft van het priesterschap, moest de wet van wijding worden gevolgd; en het was naar deze wet dat Jezus verwees in de woorden door hem gebruikt.”

W: “Uw uitleg is interessant en leerzaam, en ik begrijp nu helder dat het naar zo'n wet was dat Hij verwees, toen hij zei: ‘want aldus betaamt Mij alle gerechtigheid te vervullen.’”

Ds: “Als de methode of wijze van wijding bij die eerste keer kon worden vastgesteld, dan zou dit licht werpen op de tweede, namelijk de wijding van Jezus, Zijn voldoen aan de wet, en daarmee vervullend alle gerechtigheid.”

W: “Ik wenste wel, dat dit detail vermeld zou zijn geweest. Het zou licht hierop hebben geworpen, en wellicht deze vraag, die zoveel twist in Gods kerk veroorzaakt heeft, voorgoed hebben beantwoord.”

Ds: “Dat is een goede wens; en ik ben blij dat ik je kan meedelen dat de wijze van wijding zorgvuldig bewaard is gebleven in de Heilige Schrift. Wil je alsjeblieft Numeri 8:5-8 opzoeken en lezen?”

W: “‘En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: Neem de Levieten uit het midden van de kinderen Israels, en reinig hen. En aldus zult gij hun doen, om hen te reinigen: spreng op hen water der ontzondiging.’”

Ds: “Dat is de wet waarvan Christus heeft gezegd, dat Hij die moest gehoorzamen om alle gerechtigheid te vervullen.”

W: “Is het zeker dat Hij naar deze wet verwees?”

Ds: “Het is ZEKER, volgens Zijn eigen woorden, dat er een wet was waaraan hij moest gehoorzamen.
Het is ook ZEKER, dat bij het gehoorzamen aan deze wet water was betrokken.
Het is tevens ZEKER, dat Hij voelde dat Hij moest voldoen aan deze wet, omdat hij stond te beginnen aan zijn priesterlijk werk, niet als een nakomeling van Aron, of van de stam van Levi, maar als een lid van een andere stam — Juda.
Het is ook ZEKER, dat de net aangehaalde wet nu juist bedoeld was voor het doel, waarvoor Jezus wenste gedoopt te worden.
Het is ook ZEKER, dat als dit niet de wet is waarnaar verwezen wordt, dat dan zo'n wet niet bestond.
Het is ook ZEKER, dat als zo'n wet niet was vastgelegd, Jezus onjuist zou geweest zijn om te zeggen dat het noodzakelijk was voor Hem om te worden gedoopt om aan de wet te voldoen.
En het zevende wat ZEKER is, is dat Hij naar deze wet verwees.”

Willem luisterde bijzonder aandachtig naar de dominee toen deze, weloverwogen, deze zekerheden opsomde.

Hij zweeg en dacht voor enige tijd na. Tenslotte zei hij:

W: “Ik stem toe, dat uw redenen het zeker schijnen te maken dat de wet, die ik uit Numeri voorlas, dezelfde is waarnaar Jezus verwees in Zijn woorden, gesproken tot Johannes. Maar er is een moeilijkheid die mij in de weg staat om te geloven dat dit de wet is.”

Ds: “En wat is dat?”

W: “Het evangelie vermeldt dat Jezus ondergedompeld werd.”

Ds: “Dat is een veronderstelling. Dit wordt niet zo gezegd.”

W: “In het eerste hoofdstuk van Markus staat ‘Markus 1:9-10.’”

Ds: “Maar waar lees jij onderdompeling?”

W: “Er staat dat hij werd gedoopt ‘in de Jordaan’ en dat ‘Hij uit het water opklom.’”

Ds: “Staat er dat Johannes hem helemaal in het water nam of onder water?”

W: “Nee, maar Jezus ging in het water en klom er uit op.”

Ds: “En deed Johannes niet hetzelfde?”

W: “Dat klopt.”

Ds: “En werd hij daarmee ook niet ondergedompeld?”

W: “Nee, hij ging niet het water in om ondergedompeld te worden.”

Ds: “Maar het enige bewijs dat je aanvoert dat Jezus was ondergedompeld, gegeven het indirecte bewijsmateriaal, is, dat hij alleen deed wat Johannes deed.”

W: “Als Johannes hem niet onderdompelde, zou ik niet weten waarom hij Hem in het water nam.”

Ds: “Om Hem te dopen.”

W: “Maar het feit dat hij in het water ging, toont aan dat hij ondergedompeld werd.”

Ds: “Moet iedereen die in het water gaat, onder water gaan? Ik heb vele mensen op dezelfde tijd in het water zien gaan, om te baden of te wassen of om zich te reinigen, en minder dan een vierde gaat onder water, of dompelt zichzelf onder. Het is al lang mijn gewoonte om in het water te gaan om te baden of te wassen; maar slechts als kleine jongen dompelde ik mijzelf onder, en dan niet als een manier om me schoon te maken, maar als vermaak. Voor baden prefereer ik ondiep water, een stromend riviertje, ook al is het slechts een tiental centimeters diep.”

W: “Maar als ze in het water gingen, dan werden ze gedeeltelijk ondergedompeld.”

Ds: “Dat klopt, maar is dat, hoe jij onderdompeling hebt gedefinieerd?”

W: “Nee, maar in het bedienen van een plechtigheid zie ik niet, waarom ze in het water zouden gaan, tenzij ze zouden onderdompelen.”

Ds: “En ik zie niet in, waarom ze zouden onderdompelen als ze in het water gingen.”

W: “Maar waarom gingen ze dan het water in?”

Ds: “Niet, zeer zeker, voor een letterlijke afwassen; (en zelfs als dat het doel zou zijn geweest, had onderdompeling daarop niet gevolgd te hoeven hebben; en als het was gebeurd, zou het toevallig gebeurd zijn geweest); maar om op deze manier water te gebruiken om daarmee reiniging voor te stellen. Leg nu alle vooraf opgevatte ideeën van onderdompeling aan de kant, is het nu echt vanzelfsprekend dat Jezus werd ondergedompeld?”

W: “Ik heb dit altijd vanzelfsprekend gevonden. Volgens uw eigen zeggen is het doel om reiniging te representeren; en dit wordt zeker gedaan door onderdompeling, dat is, het stelt algehele reiniging voor.”

Ds: “Ik vrees, dat ook dit vanzelfsprekend wordt gevonden.”

W: “Ik volg u niet. Alle vooropgevatte meningen terzijde leggend, wilt u niet toegeven dat onderdompeling algehele reiniging beter voorstelt dan eenvoudigweg het toepassen van een beetje water?”

Ds: “Dit is een goede vraag, maar ik laat God zelf en Jezus dit beantwoorden. Mag ik je vragen, was het niet Gods bedoeling, in de wijding van de Levieten, een ordinantie te geven die algehele reiniging zou representeren? Maar voor dat doel was God vergenoegd dat een kleine hoeveelheid water op hen zou worden gesprenkeld. Vele dergelijke voorbeelden kunnen worden gegeven uit de reinigingen in het Oude Testament, of, zoals Paulus in de Hebreeënbrief ze noemt: dopingen. Maar in verder antwoord op je vraag verwijs ik je naar wat Jezus zegt in Johannes 13:8-10.”

W: “Dit staat me niet direct voor de geest, kunt u het citeren?”

Ds: “Na de instelling van het Avondmaal, in de nacht dat hij verraden werd, nam Jezus een linnen doek en omgordde zich. Daarna goot Hij water in het bekken en begon de voeten van de discipelen te wassen. Toen hij tot Petrus kwam, weigerde Petrus zich de voeten te laten wassen. Maar Jezus zei: ‘Indien Ik u niet wasse, gij hebt geen deel met Mij.’ Petrus zei daarop: ‘Heere, niet alleen mijn voeten, maar ook de handen en het hoofd. .’ Maar het antwoord van Jezus was: ‘Die gewassen is, heeft niet van node, dan de voeten te wassen, MAAR IS GEHEEL REIN.’ Beantwoordt dit je vraag?”

W: “Het dunkt me dat dit voldoende zou moeten zijn. Maar waarom gingen ze dan naar de rivier, waar nu juist zoveel water was, als ze niet onderdompelden?”

Ds: “Als je de feiten beschouwt, dan zou het juist vreemd zijn als ze níet naar zulke plaatsen zouden zijn gegaan.”

W: “Hoe dat zo?”

Ds: “De historie vertelt ons dat grote menigten naar Johannes kwamen, en door hem gedoopt werden. Ze beschouwden hem als de voorloper van de lang beloofde en nu verwachte Messias: ‘Toen is tot hem uitgegaan Jeruzalem en geheel Judea, en het gehele land rondom de Jordaan; En werden van hem gedoopt in de Jordaan, belijdende hun zonden.’ [Mattheüs 3:5-6] Omdat Johannes zulke menigten verwachtte bij zijn bediening en bij zijn dopen —en omdat de aard van zijn zending en de profetieën van het Oude Testament het vereisten om in de wildernis te gaan— naar welke plaats zou hij moeten gaan om water te vinden, niet alleen voor het dopen, maar ook voor de behoeften van zo'n menigte en lastdieren?”

W: “Ik veronderstel, dat u niet denkt dat Johannes ook maar één van hen die tot hem kwamen, onderdompelde?”

Ds: “Niet alleen neem ik aan dat hij dit niet heeft gedaan, maar dat hij dit ook niet gedaan zou hebben, zelfs als iemand hem dit verzocht had. Hij zou in gebreke zijn gebleven om aan het grote oogmerk van zijn doop te voldoen. Hij zei namelijk: ‘Mattheüs 3:11.’ Hij beschouwde deze doop als typisch van dat door de Geest: en de Geest daalde neder op mensen; ze werden er niet ingedompeld.”

W: “We onderzoeken de gevallen van de bediening van deze plechtigheid in het licht van het indirecte bewijsmateriaal; wat is er —van dit soort— dat u een volmacht geeft om te ontkennen dat deze bediening door onderdompeling geschiedde?”

Ds: “Als ik terechtstond met indirect bewijs slechts half zo goed, dan verwachtte ik te worden opgehangen. Johannes' bediening duurde ongeveer zes maanden. Uit de al aangehaalde passage, waarin we lezen over de menigten die tot hem kwamen en door hem gedoopt werden, kunnen we een voorzichtige schatting maken van het aantal dopelingen. We komen dan uit op ongeveer twee- tot driehonderdduizend, gemiddeld zo'n duizend tot vijftienhonderd per dag.”

W: “Maar hoe kon hij er zoveel dopen?”

Ds: “In het geheel niet als de plechtigheid door onderdompeling was; maar erg gemakkelijk zoals hij deze bediende.”

W: “En hoe was dat?”

Ds: “Deze geschiedenis verhaalt ons dat niet, maar we zijn op veilige grond als we concluderen, dat het geschiedde zoals het dopen in de Oudtestamentische bediening. Hebreeën 9:19 zal ons helpen om deze vraag te beantwoorden. Wil je dat alsjeblieft lezen?”

W: “‘Want als al de geboden, naar de wet van Mozes, tot al het volk uitgesproken waren, nam hij het bloed der kalveren en bokken, met water, en purperen wol, en hysop, besprengde beide het boek zelf, en al het volk.’”

Ds: “Uit de juist gelezen passage, en uit vele overeenkomende in het Oude Testament, is het waarschijnlijk dat Johannes doopte met behulp van een tak van de hysop, een struik die vaak voor dit doel gebruikt werd in vroeger dagen, en hiervoor bijzonder geschikt. Met zulke methode kon hij vele duizenden in een dag dopen, zonder buitengewone inspanning.”

W: “Dan veronderstel ik dat u denkt, dat de drieduizend op die dag ook zo gedoopt werden in Jeruzalem.”

Ds: “En op precies dezelfde manier. De omstandigheden in dit geval waren wat verschillend. Er was geen rivier in of bij Jeruzalem. De grote massa van de Joden, en hun leiders, waren allemaal vijanden van de Christenen, en als de plechtigheid voltrokken was geweest door onderdompeling, dan zouden er twee obstakels in de weg hebben gestaan:
Ten eerste, het vinden van een plaats voor zulk een massale onderdompeling.
Ten tweede, toelating om de plechtigheid op die manier uit te voeren, als ze een plaats hadden kunnen vinden.
Beide moeilijkheden zijn fataal voor de opvatting dat de doop door onderdompeling heeft plaats gevonden. Het is al moeilijk om een plaats in deze wereld te vinden, waar direct, zonder zoeken en voorbereiding, zo veel onderdompelingen plaats kunnen hebben, zelfs al beschouw je die plaatsen waar een rivier doorloopt of waar een rivier dicht bij is. Het was 's ochtends negen uur toen Petrus zijn preek begon. Hoe lang hij preekte wordt ons niet meegedeeld. Slechts een deel van de preek is ons bekend. In Handelingen 2:40 wordt gezegd: ‘En met veel meer andere woorden betuigde hij, en vermaande hen, zeggende: Wordt behouden van dit verkeerd geslacht!’ Het gehele verslag van de doop wordt gegeven in Handelingen 2:41: ‘Die dan zijn woord gaarne aannamen, werden gedoopt; en er werden op dien dag tot hen toegedaan omtrent drie duizend zielen.’ Dit zou een miraculeuze wijze van het uitvoeren van een werk van zulk een omvang als de onderdompeling van een menigte in zulk een plaats als Jeruzalem zijn, en dan ook nog in zo'n korte tijd. Het verslag komt geheel overeen met hoe in het Oude Testament de plechtigheid werd bediend. Volgens de methode genoemd in Hebreeën 9:19 zou twee uur genoeg zijn om voor water te zorgen en om dit aantal door de apostel te laten dopen.”

W: “Ik belijd, dat de onderdompeling van deze drie duizend in één dag me soms moeite heeft gekost. Maar ik heb gelezen dat er berekeningen zijn die aantonen dat het mogelijk is.”

Ds: “Heb je dit ooit zelf eens proberen te berekenen?”

Ds: “Nee dominee, nooit.”

Ds: “Wil je een poging wagen? Ik heb erg benieuwd.”

W: “Wel, gegeven de bijzonderheden in dit verslag, denk ik dat ze er ongeveer vijf uur voor hadden.”

Ds: “Een goede schatting, maar laten we ze zes uur nemen.”

W: “Er waren twaalf apostelen, ieder heeft zes uur de tijd, dus dat geeft ons tweeënzeventig uur in totaal. Dus dat betekent dat elke apostel ongeveer tweeënveertig per uur moet dopen, dus negentig seconden voor iedere onderdompeling.”

Ds: “Dit veronderstelt, dat er water beschikbaar was, en dat alles gereed was, en dat er geen vertraging optrad. Hoe aannemelijk vind je dit?”

W: “Het dunkt me dat drie minuten per onderdompeling al erg vlot is om dit met enige waardigheid te doen. Maar dan zou het meer dan twaalf uur hebben geduurd. Ik weet dus niet hoe zulke berekeningen gemaakt zijn.”

Ds: “Laten we onze regel op dit geval toepassen, en, oordelend gegeven het indirect bewijsmateriaal, naar welke kant valt de wijzer uit?”

W: “Om de betekenis van het woord maar niet te noemen, noch de betekenis van de plechtigheid, moet ik toegeven dat de theorie van onderdompeling zeer weinig ondersteuning vindt in het indirecte bewijsmateriaal met deze doop van drieduizend op een dag.”

Ds: “Dit voorbeeld van de drieduizend was een omleiding. Ik weet niet meer hoe we daar terecht zijn geraakt. We waren de doop van Jezus en de menigten die tot Johannes kwamen aan het behandelen. Om daar naar terug te keren, en de regel van het indirecte bewijs toe te passen, hoe staat het met dit voorbeeld?”

W: “Als ik moest toegeven dat er zoveel werden gedoopt als u zegt, ja, dan is het absoluut zeker dat ze niet werden ondergedompeld. Maar ik geef niet toe dat het er zoveel waren.”

Ds: “Oké, ik denk dat tweehonderdduizend een eerlijke schatting zijn. Zullen we dat halvéren?”

W: “Dat zijn er nog steeds te veel. Ik denk dat een vijfde daarvan een meer reëel aantal is.”

Ds: “Dat geeft ons dan veertigduizend mensen. Maar laten we dit nog eens door vier delen, dan komen we op tienduizend uit. Johannes' bediening duurde ongeveer 6 maanden. Laten we aannemen dat hij vier dagen per week doopte. Dat geeft ons honderd dagen, en daarmee honderd onderdompelingen per dag. Als we drie minuten per onderdompeling aannemen, dan vereist dit dat hij vijf uur per dag in het water stond. Hoe aannemelijk is dit?”

W: “Ik weet absoluut niet wat ik hierop kan zeggen.”

Ds: “Denk je, dat vlees en bloed zulk een arbeid kan verdragen?”

W: “Het zou je volledig uitputten.”

Ds: “Het is bijna geheel zeker dat geen mens zulke arbeid voor een halve maand kon volhouden. Het is onzeker of hij dit voor vier dagen kon verdragen, en als we een eerlijke schatting maken, dan zien de we dwingende kracht van het indirecte bewijs. Maar om terug te keren tot het geval van Jezus, wat zullen we als uitslag vastleggen?”

W: “Ik heb geen idee. Dat was één van mijn sterkste passages. Als we beslissen volgens de regel die we aangenomen hebben en het idee van een begrafenis terzijde leggen, net als de betekenis van het woord, en alleen naar de omstandigheden beslissen, en dan ook in aanmerking nemen de wet waaraan Hij moest voldoen; dan schijnt dit geval lastig voor mij te zijn. Ik belijd, dat er maar weinig indirect bewijs in de feiten is, die op onderdompeling wijzen.”

Ds: “Ik dacht dat we in één avond wel de gevallen van de bediening van de doop konden behandelen. Maar ik zie dat dat niet lukt. Mediteer over wat we al behandeld hebben, en als het je past, kom dan morgenavond terug.”