Zesde avond: meer voorbeelden uit de Schrift

Zesde avond: meer voorbeelden uit de Schrift

De doop van de kamerling door Filippus — De doop van Cornelius, zijn maagschap en vrienden door Petrus — De doop van Paulus door Ananias — De doop van de gevangenbewaarder van Filippi door Paulus — Een samenvatting van de argumenten tot dus ver.

W: “Ik heb een ander geval van onderdompeling waar ik nieuwsgierig naar ben hoe u hier mee omgaat. Het wordt beschreven in Handelingen 8:36-39. Daar staat: ‘En alzo zij over weg reisden, kwamen zij aan een zeker water; en de kamerling zeide: Ziedaar water; wat verhindert mij gedoopt te worden? En Filippus zeide: Indien gij van ganser harte gelooft, zo is het geoorloofd. En hij, antwoordende, zeide: Ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon van God is. En hij gebood den wagen stil te houden; en zij daalden beiden af in het water, zo Filippus als de kamerling, en hij doopte hem.’”

Dominee: “En dit, denk je, is een klaar geval van onderdompeling?”

W: “Zo is het mij altijd voorgekomen.”

Ds: “Met welke woorden wordt onderdompeling aangeduid?”

W: “De hele situatie. Beiden daalden af in het water, en beiden kwamen op uit het water.”

Ds: “Als deze omstandigheden onderdompeling moeten bewijzen, dan werden ze beiden ondergedompeld. Want precies hetzelfde wordt gezegd zowel over de één als over de ander. Is onderdompeling ook maar iets meer waarschijnlijk van dit dan van het gelijkluidende vers in verwijzing naar de doop van Jezus?”

W: “Dat niet, maar alle omstandigheden in aanmerking nemend, is het meest waarschijnlijk dat de Kamerling ondergedompeld werd.”

Ds: “Welke omstandigheden?”

W: “De betekenis van het woord en dat ze afdaalden in het water, etc.”

Ds: “Misschien bedoel je dit: als je al aanneemt dat dopen onderdompeling betekent, en niets anders, dan schijnt het, gegeven de omstandigheden, een geval van onderdompeling. Maar dit is wat logici een ‘cirkelredenering’ noemen, argumenteren in een cirkel, een veel voorkomende drogreden. Dus in het onderzoek naar de betekenis van het woord, zouden we zeggen: ‘Het betekent zeker onderdompeling, omdat de omstandigheden het zo aangeven.’ Vervolgens, in het onderzoek van de gevallen van haar bediening, gebruikmakend van het uit de omstandigheden verzameld bewijs, zouden we zeggen: ‘De omstandigheden geven onderdompeling aan, omdat het woord onderdompeling betekent.’”

W: “Maar schijnt het niet meest waarschijnlijk dat de plechtigheid werd voltrokken door onderdompeling?”

Ds: “Juist het tegenovergestelde, alles wijst zo'n conclusie af, behalve de veronderstelling dat men in de apostolische tijden onderdompelde.”

W: “Wat bedoelt u met álles?”

Ds: “Ik bedoel: gegeven alle bijkomende omstandigheden.
Ten eerste vanwege onze kennis van dit gebied. Gaza was zo'n 65 tot 80 kilometer van Jeruzalem. Uit het verslag van dit land gegeven in de Oudtestamentische geschiedenis leren we dat het een waterarm gebied was. Dit weten we door het feit dat er putten werden gegraven om water voor de dieren te verkrijgen, en dat een bron werd beschouwd als een kostbaar bezit, en vaak leidde tot twist en strijd. We vinden een verslag van zulke putten in de geschiedenis van Abraham en Lot. En, toen Abrahams dienstknecht een vrouw voor Isaac ging halen, stopte hij bij een put, waar Rebekka kwam om water te putten. In Exodus 2:16, 1 Samuël 9:11 en Jesaja 12:3 en in veel andere plaatsen leren we de waarde van putten. Vanuit deze feiten en onze kennis van het land zoals het nu is, is het indirecte bewijs beslist tégen de waarschijnlijkheid dat ze genoeg water voor onderdompeling vonden.
Ten tweede, als we deze passage onderzoeken, zien we dat de kamerling enig begrip gekregen had van de doop; hij voelde dat het zijn plicht was om gedoopt te worden. Hieruit kan volgen, dat Filippus hem enig onderwijs over dit onderwerp gegeven had. Maar het merendeel van onderwijs dat hij ontving, zoals we zien, was een uitleg van het gedeelte van de Schrift dat hij aan het lezen was. We kunnen dus afleiden dat de gelezen passage een verwijzing naar de doop bevat moet hebben. Laten we dat eens onderzoeken. Toen Filippus zich bij hem voegde, las hij het Jesaja 53. Hij las toen het eerste deel van dit hoofdstuk, en, uiteraard, had al enige tijd gelezen. Het boek van Jesaja was toen nog niet verdeeld in hoofdstukken en verzen. Nu, laten we zien of we iets vinden in dit gedeelte dat betrekking heeft op de doop. En ja, in de onmiddellijke nabijheid, in wat nu is —in de onderverdelingen van het boek— het Jesaja 52:15.
Hier, dan, werd gesproken van water, wat met het verslag overeenstemt: ‘En alzo zij over weg reisden, kwamen zij aan een zeker water; en de kamerling zeide: Ziedaar water; wat verhindert mij gedoopt te worden?’
Het is duidelijk dat Filippus met hem gesproken moet hebben over water; en water moet zijn voorgekomen in de passage, gelezen door de kamerling; en nog geen twee minuten voordat Filippus de kamerling aansprak had hij hierover gelezen. Hij had Filippus gevraagd wat de profeet bedoelde met te zeggen dat vele heidenen zouden worden BESPRENGD, en Filippus legde hem de noodzakelijkheid uit van het werk van de Geest: en hoe het water van de doop het symbool was van deze afwassing, afdalend, ofwel gesprengd op hen die in Jezus hun vertrouwen stellen.
Ten derde, gegeven wat genoemd is, is de natuurlijke conclusie dat het water waarbij ze kwamen, niet veel was. Dit komt overeen met het feit dat beiden erin gingen. Ze droegen sandalen en konden, zonder enig ongemak, afdalen in het ondiepe water. Filippus, het water in zijn hand nemend, sprengde het op de kamerling, in overeenstemming met de passage die hij had gelezen, en in overeenstemming met de enige Schriftuurlijke wijze van het bedienen van de plechtigheid.
Dat dit de feiten zijn, wordt ook duidelijk uit het aanvullend bewijs, omdat elke aanwijzing van voorbereiding voor onderdompeling, of enige voorzorg voor droge kleren daarna, geheel afwezig is. Als het onderdompeling zou zijn geweest, zouden we verwachten, dat iets van zulke omstandigheden zou zijn genoemd; in het bijzonder omdat het verslag ons zelf een minder belangrijk détail meedeelt: ‘En hij gebood den wagen stil te houden.’
Het verslag sluit af met de mededeling, ‘En toen zij uit het water waren opgekomen, nam de Geest des Heeren Filippus weg, en de kamerling zag hem niet meer; want hij reisde zijn weg met blijdschap. Maar Filippus werd gevonden, te Azote,’ waaruit we mogen opmaken: Ten eerste, dat het vertrek van Filippus plotseling was.
Ten tweede, dat het niet waarschijnlijk is dat hij, te voet reizend, een extra stel kleren bij zich had.
Ten derde, dat het even onwaarschijnlijk is dat hij naar Azote zou gaan, 24 tot 32 kilometer verder op, in een nat pak.”

W: “Alles wat u heeft gezegd is erg plausibel, maar het is puur speculatie, en het is net zo makkelijk om dit te verzinnen als iets anders. Is het juist om een mening te baseren op, of een conclusie te trekken uit zulke speculaties?”

Ds: “Maar Willem, je moet in de gaten houden dat we nu op zoek zijn naar het waarschijnlijke of indirecte bewijsmateriaal. In de poging om iets met zulk bewijs vast te stellen, is de enige juiste wijze om hypotheses op te stellen, en te zien of alle bekende feiten met ze harmoniseren.
Jouw hypothese is dat de kamerling ondergedompeld werd. De waarschijnlijkheden zijn er allemaal tegen. Mijn hypothese is dat een kleine hoeveelheid water aan hem werd toegepast, gesprenkeld op hem. Alle omstandigheden wijzen in deze richting. Wat denk je nu van dit voorbeeld?”

W: “Ik moet toegeven dat ik onderdompeling niet zo helder zie als eerder.”

Ds: “Heb je een ander geval wat je wilt bestuderen?”

W: “Meer gevallen schieten me niet te binnen.”

Ds: “Ben je bekend met de doop van Cornelius?”

W: “Uiteraard, maar ik dacht niet dat dit enig licht zou werpen op de vraag van de wijze.”

Ds: “Heb je dit verslag ooit onderzocht met de bedoeling om te kijken of het dit doet?”

W: “Nee dominee, ik kan niet zeggen dat ik dit gedaan heb.”

Ds: “Laten we dit nu doen. We vinden het in Handelingen 10:44-48. Bij de afsluiting van dit verhaal wordt ons verteld: ‘Als Petrus nog deze woorden sprak, VIEL de Heilige Geest OP allen, die het Woord hoorden. En de gelovigen, die uit de besnijdenis waren, zovelen als met Petrus gekomen waren, ontzetten zich, dat de gave des Heiligen Geestes ook op de heidenen uitgestort werd. Toen antwoordde Petrus: Kan ook iemand het water weren, dat dezen niet gedoopt zouden worden, welke den Heiligen Geest ontvangen hebben, gelijk als ook wij? En hij beval, dat zij zouden gedoopt worden in den Naam des Heeren.’ Ik zou je graag een paar vragen willen stellen naar aanleiding van dit verslag.”

W: “Het verheugt me dit naar beste kunnen te beantwoorden.”

Ds: “Ten eerste dan, wat suggereert bij Petrus, dat het gepast is om Cornelius en zijn huishouden te dopen?”

W: “Het verslag zegt dat dit is omdat zij de Heilige Geest ontvangen hadden.”

Ds: “Vertel me alsjeblieft, wat ons verteld wordt over hoe de Heilige Geest ontvangen wordt.”

W: “Het zegt dat de Heilige Geest op hen viel. En daarna wordt gezegd dat Hij uitgestort werd op hen.”

Ds: “De omstandigheden dan, dat Petrus zag dat de Heilige Geest op hen viel, of op hen uitgestort werd, gaven hem de indruk dat het gepast was hen te dopen met water. Zou het dan juist zijn, en in overeenstemming met andere passages, om de feiten als volgt weer te geven: ‘Toen Petrus zag dat zij gedoopt werden met de Heilige Geest, toen zag hij dat zij gedoopt moesten worden met water.‘?”

W: “Ik heb hiertegen geen bezwaar.”

Ds: “Suggereren deze incidentele feiten iets ten aanzien van de wijze?”

W: “Ik veronderstel, dat ze dat doen aan hen die geloven in sprenkelen.”

Ds: “Zonder deze passage geweld aan te doen kunnen, suggereert deze passage een alternatief. In het eerste deel kunnen we voor het woord ‘gedoopt’ een gelijke term, ook in het verslag te vinden, in de plaats stellen, en we kunnen de laatste clausule veranderen om dit hiermee in overeenstemming te brengen. Het zou dan worden: Toen Petrus zag dat de Heilige Geest OP HEN VIEL, toen zag hij dat het water van de doop OP HEN moest VALLEN. Maar opnieuw, hoe stelt Petrus de vraag of ze mogen worden gedoopt?”

W: “Door te vragen of iemand het water kan weren.”

Ds: “Als we veronderstellen dat er in de buurt een plek was, waar Petrus hen wilde onderdompelen, zijn de woorden, die hij gebruikt, de meest natuurlijke die iemand zou gebruiken?”

W: “Ik zou verwacht hebben dat hij vroeg, ‘Kan ook iemand ons tegenhouden om naar het water te gaan?’”

Ds: “Dus met welke hypothese komt Petrus' vraag het best overeen: dat ze naar het waren zouden gaan, of dat het water tot hen gebracht moest worden.”

W: “De vorm van de vraag komt het best overeen met de laatste veronderstelling.”

Ds: “Laten we nu de regel van het indirecte bewijs toepassen. Als een onbevooroordeeld persoon, iemand die niet weet dat er discussie is over de manier van dopen, slechts verteld wordt dat er twee manieren mogelijk zijn, welke van de twee denk je, dat zo'n persoon zal menen dat door dit verhaal aangewezen wordt?”

W: “Op zich zelf genomen schijnen de omstandigheden ten gunste te zijn van het toepassen van water áán hen.”

Ds: “Kun je je nog een ander geval van de bediening van de doop herinneren?”

W: “Geen die bijzonder mijn aandacht trekt.”

Ds: “Wordt niet de doop van Paulus vermeld?”

W: “Nu u het zegt, inderdaad.”

Ds: “Wil je alsjeblieft de passage over zijn doop lezen? Het staat in Handelingen 9:18.”

W: “‘En terstond vielen af van zijn ogen gelijk als schellen, en hij werd terstond wederom ziende; en stond op, en werd gedoopt.’”

Ds: “In mijn opinie is het indirecte bewijs dat uit dit vers afgeleid kan worden, bijzonder sterk; en ten gunste van onze wijze van dopen.”

W: “Niets in dit verslag is me ooit bijzonder opgevallen.”

Ds: “Ben je je bewust van Paulus fysieke conditie toen Ananias naar hem ging?”

W: “In het negende vers wordt gezegd dat hij drie dagen at noch dronk.”

Ds: “Wat wordt geïmpliceerd in het negentiende vers?”

W: “Het zegt, dat toen hij spijze genomen had, hij versterkt werd.”

Ds: “Geven deze feiten niet aan dat hij lichamelijk zeer verzwakt was?”

W: “Dat is zeker zo.”

Ds: “Als we veronderstellen dat hij ondergedompeld moest worden, wat zou jij als een gepaste gelegenheid beschouwen om deze plicht te doen?”

W: “Zo snel als zijn krachten het zouden toelaten.”

Ds: “Als jij hiervoor had moeten zorgen, zou je te voet, of eventueel met een vervoermiddel, op zoek naar een geschikte plaats om hem onder te dompelen gegaan zijn, terwijl hij in zo'n zwakke conditie verkeerde, voordat je hem enig voedsel gaf om hem te aan te sterken?”

W: “Nee, dat zou ik zeker niet gedaan hebben.”

Ds: “En wanneer werd hij gedoopt?”

W: “Dat wordt ons niet vermeld.”

Ds: “Lees alsjeblieft het achttiende en negentiende vers.”

W: “‘En terstond vielen af van zijn ogen gelijk als schellen, en hij werd terstond wederom ziende; en stond op, en werd gedoopt. En als hij spijze genomen had, werd hij versterkt.’ Ik zie de kracht van uw argument. Hij werd gedoopt voordat hij voedsel tot zich nam. Het is inderdaad een opmerkelijke détail.”

Ds: “Als je je Griekse Testament zult raadplegen, dan zul je nog meer sterk indirect bewijs zien, dat voor mij beslissend is ten aanzien van de vraag van de wijze van dopen. Het woord vertaald met ‘stond op, ’ is een deelwoord, betekend ‘omhoogkomen,’ of ‘recht opstaan.’ Hij ontving terstond zijn gezicht, en OMHOOG KOMEND, of RECHT OPSTAAND, werd hij gedoopt. En als hij spijze genomen werd, werd hij versterkt. Wat denk je nu van het indirecte bewijs wat de doop van Paulus ons geeft?”

W: “Ik kan goed begrijpen hoe dit veel gewicht in de schaal legt bij hen die uw opvatting van de doop delen.”

Ds: “Is er nog een ander geval van de bediening van de doop die je je kan herinneren?”

W: “Volgens mij hebben we ze allemaal gehad.”

Ds: “Er zijn sommige gevallen waarmee je niet zo bekend schijnt te zijn als je bent met de doop van Jezus en de kamerling.”

W: “Ik ben gewoon om naar die gevallen te verwijzen wanneer ik over de vraag van de doop discussieer. Welk geval hebben we nog niet gehad?”

Ds: “Een zeer belangrijke; de doop van de stokbewaarder uit Filippi, en de zijnen.”

W: “Nu u het noemt, inderdaad. Maar ik zie niet hoe dit enig licht werpt op de vraag van de wijze van dopen. Er wordt alleen vermeld dat hij hem doopte.”

Ds: “We zijn nog steeds op zoek naar het bijkomend bewijs. Ik denk dat een blik op de omstandigheden van deze doop je aantoont, dat het een schat van zulk bewijsmateriaal bevat. Het verslag is te vinden in Handelingen 16:23-34. Herinner je je de feiten?”

W: “Ik weet dat Paulus en Silas naar Filippi gingen; en vanwege hun prediking en het wonder dat Paulus verrichtte, werden ze opgepakt en in de gevangenis geworpen.”

Ds: “Herinner je je wat voor bevel de gevangenbewaarder kreeg van het stadsbestuur?”

W: “Laat me zien. Ja, in vers drieëntwintig wordt gezegd dat hij geboden werd hen zekerlijk te bewaren.”

Ds: “En hoe volgde hij dit bevel op?”

W: “Hij wierp hen in den binnenste kerker, en verzekerde hun voeten in de stok.”

Ds: “Ik neem aan dat er een buitenste afdeling was voor de gewone gevangenen, en een binnendeel om sommigen beter op te kunnen sluiten.”

Ds: “De geschiedenis vertelt ons dat er een aardbeving was, en dat alle deuren werden geopend; en de stokbewaarder, wakker geworden zijnde, en ziende de deuren der gevangenis geopend, trok een zwaard, en zou zichzelven omgebracht hebben, menende, dat de gevangenen ontvloden waren. Kan je me vertellen wanneer dit gebeurde?”

W: “Er wordt gezegd dat het ter middernacht geschiedde.”

Ds: “Wat deed de stokbewaarder toen Paulus hem toeriep en hem verzekerde dat alle gevangenen er nog steeds waren?”

W: “‘En als hij licht geeist had, sprong hij in, en werd zeer bevende, en viel voor Paulus en Silas neder aan de voeten; En hen buiten gebracht hebbende, zeide hij: Lieve heren, wat moet ik doen, opdat ik zalig worde?’”

Ds: “Hij bracht hen ‘buiten’ uit wat, en waar naar toe?”

W: “Ik veronderstel uit de binnenste gevangenis, waar ze ingeworpen waren, naar de buitenste gevangenis.”

Ds: “En nadat Paulus en Silas zijn vraag beantwoord hadden — hem verteld hadden wat hij moest doen om gered te worden — wat gebeurde er toen? Wat deed de stokbewaarder toen?”

W: “‘En hij nam hen tot zich in dezelve ure des nachts, en wies hen van de striemen. En hij werd terstond gedoopt, en al de zijnen.’”

Ds: “Wanneer vond deze doop plaats?”

W: “Het was tussen middernacht en daglicht; misschien ongeveer 2 uur 's ochtends?”

Ds: “Waar vond de doop plaats?”

W: “Dat wordt niet vermeld.”

Ds: “Als het door onderdompeling was, denk je dat het in de gevangenis was?”

W: “Ik ken geen gevangenis die voorzieningen voor een onderdompeling heeft. Men was in die dagen niet zo zachtzinnig met hun gevangenen als de Christelijke naties nu zijn. Maar er was een rivier vlakbij de stad Filippi.”

Ds: “Dus je denkt niet dat ze in de gevangenis zelf ondergedompeld werden?”

Ds: “En denk je dat de stokbewaarder de andere gevangenen weer opgesloten heeft; en dat hij, zijn vrouw, en zijn kinderen, vergezeld van Paulus en Silas, naar de rivier gingen, en dat in het pikkedonker, en daar ondergedompeld werden, en toen teruggingen naar de gevangenis, en een maaltijd voor de twee bereidden?”

W: “Ik zie niet in waarom ze zo haastig waren om hen te dopen, konden ze niet wachten tot het daglicht?”

Ds: “Zou het niet ongehoord zijn als Paulus en Silas die man, zijn vrouw, en kinderen, op zo'n onredelijk tijdstip, naar de rivier hadden genomen, hen in het holst van de nacht hadden ondergedompeld, om maar niet te noemen dat deze gevangenbewaarder dan ook nog twee paar droge kleren mee moest nemen, voor hemzelf en voor één van de apostelen?”

W: “Ik geef toe dat dit opmerkelijk was.”

Ds: “In het licht van het bijkomend bewijs, welke opvatting over het dopen vindt in dit geval het meest steun?”

W: “U heeft hiervan een sterk voorbeeld gemaakt. Ik kan geen ruimte voor onderdompeling hier in zien, behalve door ervan uit te gaan dat het is of was de enige manier van dopen. Ik had niet verwacht, dat er zo'n sterke verdediging hiervan gemaakt kon worden.”

Ds: “We hebben de volledige kracht van dit bewijs nog niet gehad. Wat deden de stadsdienaars toen het daglicht was?”

W: “Ze zonden de hoofdmannen tot de stokbewaarder om deze mannen te laten gaan.”

Ds: “En gingen ze?”

W: “Nee, Paulus weigerde te gaan, of de gevangenis te verlaten, totdat de stadsdienaars zouden komen en hen uitleiden.”

Ds: “Denk je dat Paulus en Silas eerlijke mannen waren?”

W: “Waarom vraagt u dat?”

Ds: “Om door dat antwoord iets duidelijk te maken.”

W: “Natuurlijk waren ze eerlijk.”

Ds: “Konden zij, als eerlijke mannen, de stadsdienaars het antwoord geven wat ze gaven, om te weigeren buiten de muren van de gevangenis te gaan totdat de stadsdienaars zouden komen en hen uitleiden; konden zij, als eerlijke mannen, zo hebben gesproken en gehandeld, ALS ZE 'S NACHTS BUITEN DE GEVANGENIS GEWEEST WAREN, zonder dat de stadsdienaars hiervan afwisten of hiervoor toestemming hadden gegeven?”

W: “Ik zie het punt van uw betoog en voel haar kracht. Ik denk dat we het als zeker moeten beschouwen dat ze de gevangenis 's nachts niet verlaten hebben.”

Ds: “Het is niet noodzakelijk, je te vragen, welke opvatting van dopen dit geval het meest gunstig is.
We hebben nu het onderwerp volgens onze afspraak behandeld, en ons tot Gods Woord alleen beperkt.

  1. We hebben getracht de betekenis van het woord dat gebruikt is om de plechtigheid aan te duiden, te vinden. We hebben ons beperkt in ons onderzoek tot de Bijbel.
    1. Omdat we wensten te weten hoe de Heilige Schrijvers het woord verstonden en gebruikten.
    2. Omdat een discussie van het gebruik van dit woord bij de Griekse klassieken oneindig zou wezen; en, wat dan ook de uitkomst mocht wezen, onbevredigend zou zijn.
    In het nagaan van de betekenis van het woord hebben we gehandeld, zoals iedere lexicograaf doet bij het geven van definities. We hebben passages geselecteerd waarbij uit de omstandigheden waar het woord gebruikt is, duidelijk wordt wat de betekenis van het woord is. Dit onderzoek leverde twee feiten op:
    1. Het woord ‘baptidzo’ komt nérgens in de Bijbel voor, waar de context duidelijk maakt dat de betekenis onderdompelen is. Geen enkele passage kan worden genoemd.
      Het woord gevonden in het vierde hoofdstuk van Daniël, en daar vertaald met ‘nat’, dat is vochtig gemaakt door de dauw, komt verscheidene keren voor in het Nieuwe Testament, en soms betekent het gedeeltelijke onderdompeling. Dus Lukas 16:24: ‘zend Lazarus, dat hij het uiterste zijns vingers in het water dope,’ etc. Mattheüs 26:23: ‘Die de hand met Mij in den schotel indoopt,’ en Openbaringen 19:13: ‘En Hij was bekleed met een kleed, dat met bloed geverfd [in bloed gedompeld] was’ In het laatste citaat is de betekenis bijna dezelfde als in Daniël. Zijn kleren werden bloedig door Zijn strijd met de vijand, waardoor het bloed op het kleed toegepast, of gesprenkeld, werd.
      Als dit woord in de discussie naar voren wordt gebracht, en ik zie niet in waarom niet, dan laat het ‘baptidzo’ hen achter zonder enig Bijbels fundament voor hun betekenis van het woord.
    2. Het tweede feit waar we achter kwamen is, dat op verscheidene plaatsen het woord gebruikt wordt in de betekenis van het toepassen van water aan datgene dat gedoopt werd.
  2. We zijn de betekenis van de plechtigheid nagegaan; veronderstellingen van onderdompelaars zouden worden afgebroken door de passage in Daniël. Om ons te beperken tot wat het beoogde om te worden gesymboliseerd of herdacht. In dit onderzoek vonden we:
    1. Het was op geen enkele wijze verbonden met een begrafenis.
      1. Onderdompeling zou niet beter symboliseren wat er met het dode lichaam van Jezus gedaan is, dan sprenkelen zou doen.
      2. Zijn begrafenis had niets van doen met Zijn werk als onze Verlosser. Dat werk zou net zo volmaakt zijn geweest als het lichaam van Jezus niet begraven was geweest.
      3. Zijn opstanding, die onderdompelaars associëren met zijn begrafenis, wordt overvloedig herdacht door de Christelijke Sabbat.
      4. Er is geen passage in Gods Woord, die meedeelt dat de doop bedoeld was om enige verbinding te hebben met, of verwijzing naar, een begrafenis.
    2. We vonden dat de doop als doel had om te betekenen, of te symboliseren en te herdenken, het werk van de Heilige Geest. Het water, en het bloed, en de Geest zijn tot één.
      We vonden dat er geen geval te vinden is waar gezegd wordt dat wij ondergedompeld zijn in de Heilige Geest. Maar aan de andere kant wordt er vaak gesproken over de Geest als uitgestort op ons; als afdalend op ons; als vallend op ons; waaruit slechts deze conclusie kan worden getrokken, en dat is, om het werk van de Geest te representeren, moet water worden toegepast aan de persoon.
  3. We onderzochten alle vermelde gevallen van de bediening van de doop die enig licht werpen op de vraag van de wijze van dopen.
    We onderzochten de omstandigheden bij de doop van de menigten door Johannes; en ook de doop van Jezus; van de drie duizend op één dag; van de kamerling door Filippus; van Cornelius door Petrus, van Paulus door Ananias; van de stokbewaarder en de zijnen in Filippi door Paulus en Silas.
    We hebben al deze gevallen onderzocht in het licht van de bijkomende omstandigheden; en in iedere zaak vonden we sluitend bewijs ten nadele van onderdompeling, en ten gunste van de toepassing van water aan hen die gedoopt werden.
Deze drie methoden van onderzoek zijn onafhankelijk van elkaar. Een conclusie bereikt met slechts één van deze methodes zou genoeg zijn. Maar voor de harmonie en consistentie van de Heilige Schrift moeten ze met elkaar overeenstemmen. Iedere methode komt tot dezelfde conclusie.
Onze methode van onderzoek moet zich bij je aanbevelen als de enige die legitiem en bevredigend is.
Ik hoef je niet te vragen tot welke conclusie je bent gekomen, omdat dit helder wordt aangetoond door je toegevingen. Maar mag ik deze suggestie opperen. Voordat je de uiteindelijke beslissing maakt, ga naar ds. R. en vraag hem om dit gehele onderwerp met je na te gaan zoals ik gedaan heb. Ten eerste, laat hem je de betekenis van het woord geven. Hij zal je vertellen dat het onderdompelen betekent, en niets anders. Vraag hem voor bewijs; maar beperk je tot de BIJBEL, vanwege de redenen die ik al genoemd heb.
Vraag hem naar verwijzingen naar de betekenis van de plechtigheid, en laat hem zijn volmacht geven voor de aanname, dat het enige verwijzing naar een begrafenis heeft. Wanneer hij het zesde hoofdstuk van Romeinen citeert, vraag hem om een gedetailleerde uitleg van deze passage.
Laat hem alle gevallen onderzoeken van de bediening van de doop in het licht van het indirecte bewijs. Bij de doop van Jezus, vraag hem om uit te leggen, ‘Want aldus betaamt ons alle gerechtigheid te vervullen.’
Laat hem zichzelf beperken tot de Bijbel in de gehele discussie, en laat de concessies van de kinderdopers liggen. Vertel hem dat zulke ad hominem argumenten voor jou niet de kracht van bewijs hebben.
Na zulk onderzoek, laat je beslissing gemaakt worden onafhankelijk van wat ik heb gezegd, of wat hij mag zeggen — slechts geleid door jouw opvatting van de waarheid, met de Bijbel als je enige gezaghebbende bron.
Ik zie je graag nog één avond hier terug, omdat er een algemene opvatting van dit onderwerp is, die ik je graag wil voorhouden, welke, genomen in verbinding met wat gezegd is, je zal helpen om tot een klaar en volledig begrip van het onderwerp te komen.”